Glinski's Hexagonaal Schaak
Introductie
In de loop der jaren zijn veel schaakvarianten voorgesteld waar gebruik gemaakt wordt van borden met zeshoekige
velden. De meest populaire van deze soort varianten is het Hexagonaal schaak dat werd uitgevonden in 1936 door
Wladyslaw Glinski uit Polen. In de
Encyclopedia of Chess Variants vertelt David Pritchard dat
Glinski's spel is gespeeld door meer dan een half miljoen mensen, voornamelijk uit Oost Europa. Er bestaan ook veel
andere hexagonale schaakvarianten.
Het spel bloeide vooral tijdens het leven van de uitvinder. Er werden wereldkampioenschappen gespeeld, en veel landen hadden ook een eigen landelijke organisatie voor het spelen van hexagonaal schaak. Op de Engelstalige webpagina's over dit spel kunt U wat lezen over de International Hexagonal Chess Federation (IHCF).
Bord en beginopstelling
Het bord heeft 91 zeshoekige velden. Deze hebben drie verschillende kleuren. Het is het beste als één van de kleuren wit is. Hieronder is het bord met de beginopstelling te zien.
De beginopstellig is zodanig dat ieder stuk vanuit die opstelling al kan zetten. De koning en dame verdedigen alle drie
de lopers.
Stukken
Dezelfde stukken als bij het `gewone' (FIDE) schaak worden gebruikt. De stukken in hexagonaal schaak bewegen
anders dan bij gewoon schaak (omdat er nu eenmaal een ander soort velden begaan wordt), maar de soort zetten lijken wel op elkaar.
In vergelijking tot gewoon schaak hebben de spelers een extra loper en een extra pion.
In de diagrammen hieronder worden de zetten van de stukken weergegeven. Net als in gewoon schaak kunnen torens, lopers, en dames niet springen over stukken. Echter, de `diagonale' zetten van de loper, dame en koning worden niet verstoord als er één of beide velden links en rechts van de richting waar het stuk gaat bezet zijn. Het is bijvoorbeeld zo dat een loper, dame of koning waar een stuk staat op alle zes de omliggende velden wel een diagonale zet kan doen. (De links hieronder voeren tot een Engelstalige beschrijving van het stuk.)
Anders dan bij gewoon schaak kunnen pionnen niet diagonaal zetten: de pion zet altijd naar een aangrenzend veld, en dat is dus een richting waar een toren op kan gaan. Als de pion niet slaat, dan zet het één veld recht vooruit; de pion slaat één veld schuin vooruit, d.w.z. met een hoek van 60 graden links of rechts van recht vooruit. (Zie het diagram hierboven.)
Het paard kan springen.
Spelregels
- Pionnen mogen vanaf hun beginpositie ook twee velden recht vooruit zonder te slaan, net als bij gewoon schaken. Hierbij kunnen ze en passant worden geslagen.
- Wanneer een pion slaat en daarmee op een veld komt waar een andere pion van dezelfde kleur stond in de beginopstelling, dan mag de pion ook van dat veld af een dubbele stap vooruit doen. (Je hoeft dus niet te onthouden of de pion daar oorspronkelijk stond of kwam door een slagzet.)
- Pionnen promoveren tot dame, toren, paard of loper naar keuze van de speler wiens pion het is, wanneer ze komen op een van de elf vakken aan de andere kant van het bord.
- Er is geen rokade.
- Doel van het spel is mat te zetten.
- Wanneer een speler zijn tegenstander pat zet, dan krijgt deze speler 3/4 punt en de tegenstander die pat staat krijgt 1/4 punt.
Geschreven door Hans Bodlaender; bewerkt door John William Brown, en vertaald in het Nederlands door Hans Bodlaender.
Webpagina gemaakt: maandag 13 oktober 2003.